Veelgestelde vragen

Wat moet een Spreker voor de Levenden kunnen?

Er zijn vier belangrijke kenmerken aan het algemene profiel van een Spreker voor de Levenden:

1. Mogelijke Sprekers voor de Levenden hebben ecologische kennis en enige ervaring met de ecosystemen waar hun Zoöp aan deel neemt. Ze weten hoe ze moeten luisteren naar de stemmen en belangen van anders-dan-menselijk leven - deze belangen zijn over het algemeen heel concreet en hebben te maken met leefgebied, voedsel en kansen om relaties aan te gaan.

2. Mensen die een Spreker voor de Levenden kunnen worden, denken niet langs de scheidslijn tussen natuur en cultuur, maar beschouwen zichzelf als deel van de levende wereld. Ze hebben dus een ecocentrische houding ontwikkeld. Mogelijke Sprekers voor de Levenden gaan ervan uit dat ecologische regeneratie essentieel is voor al het leven (inclusief menselijk leven); dat mensen en menselijke organisaties deel uitmaken van de levende wereld en dat ze kunnen leren hoe ze kunnen bijdragen aan ecologische regeneratie.

3. Mogelijke Sprekers voor de Levenden moeten ook goed in staat zijn om met mensen in organisaties te werken en hen te helpen inzicht te krijgen in ecologische relaties.

4. De persoon die een Spreker voor de Levenden in je organisatie kan worden, moet ook iets weten over het soort werk je organisatie doet - met andere woorden: moet enige domeinkennis hebben van de Zoöp waarin ze de rol van Spreker op zich nemen.

Daarnaast kan een Spreker voor de Levenden nooit een werknemer zijn in de eigen Zoöp, omdat ze onafhankelijk advies moeten kunnen geven. Een Spreker voor de Levenden wordt betaald door de Zoönomische Stichting. 

Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen B-Corp en Zoöp?

Zoöp en B-Corp werken allebei aan de verandering van onze economische praktijk, maar doen dat op verschillende manieren. 

B-Corp is een certificaat dat aangeeft dat een organisatie beantwoordt aan een verzameling hoge standaarden voor sociale-, milieu- en bestuurlijke aspecten. 

Zoöp is een certificaat dat aangeeft dat een organisatie het organisatiemodel met de Spreker voor de Levenden heeft ingevoerd, en zich (door het tekenen van een contract) heeft gecommitteerd aan het volgen van het leerproces van de zoönomische jaarcyclus. 

Een Zoöp begint met het lezen van de huidige kwaliteit van de sociaal-ecologische relaties van de organisatie, en is gericht op de doorlopende verbetering van die relaties. Elke Zoöp onderhoudt andere relaties, en moet dus eigen doelen stellen en bijbehorende interventies plegen om die relaties te verbeteren. Een Zoöp heeft als uiteindelijk doel om te leren symbiotisch te worden met de ecosystemen waaraan ze deelneemt. 

B-Corp heeft één gedefinieerde set standaarden die voor elke organisatie geldt. Als die standaard bereikt is, kan een organisatie B-Corp worden en wordt ze niet gevraagd verder te ontwikkelen.

Zoöp is een organisatiemodel, B-Corp niet. 

B-Corp is vooral gericht op bedrijven. Zoöp richt zich ook op educatieve instellingen, stichtingen, overheden, etcetera.

Hoe past Zoöp bij de Sociale Ontwikkelingsdoelen van de UN?

Als je de doelstellingen van de Zoöp vergelijkt met de Sociale Ontwikkelingsdoelen, dan zie je dat Zoöp duidelijk in lijn is met doelstellingen nummer 11 (Duurzame Steden), 13 (Klimaatactie), 14 (Leven in het water) en 15 (Leven op het land). In de praktijk van een Zoöp draagt het werken aan deze doelen ook automatisch bij aan doel 3 (Goede Gezondheid en Welzijn) en Doel 6 (Schoon Water en Sanitatie). Als Zoöp volg je de zoönomische jaarcyclus die er voor zorgt dat je doelen zo veel mogelijk geïntegreerd worden benaderd, en niet als afzonderlijke kwesties met onafhankelijke oplossingen.

Er zijn twee Sociale Ontwikkelingsdoelen waar we een opmerking bij willen plaatsen. Ten eerste Doel 8 (Economische groei: bevordering van blijvende, inclusieve en duurzame economische groei, volledige en productieve werkgelegenheid en fatsoenlijk werk voor iedereen). Deze vorm van economische groei kan zeker een doel zijn voor organisaties in het mondiale zuiden. Maar we denken dat mondiale noorden een weg moet zien te vinden naar een economische praktijk die niet langer afhankelijk is van groei. Over Doel 9 (Het opbouwen van veerkrachtige infrastructuur, het bevorderen van inclusieve en duurzame industrialisatie en het bevorderen van innovatie): de manier waarop we industrialisatie tot nu toe hebben begrepen, is volledig destructief voor ecosystemen. Dit moet veranderen: dus de innovatie van dit doel moet dienen om de praktijk van de industrie zoals we die kennen te transformeren, naar een praktijk die ecosystemen ondersteunt.